tekst

Interview met Tamás Kaszás

door Maaike Lauwaert

In het kader van de tentoonstelling SCI FI AGIT PROP had Maaike Lauwaert een gesprek met Tamás Kaszás. Dit gesprek staat in onze tentoonstellingspublicatie en is hieronder integraal te lezen.

Je kan het gesprek hier downloaden.

INTERVIEW met TAMÁS KASZÁS

Maaike Lauwaert: Toen Niels [Van Tomme, directeur van De Appel] in augustus 2016 sprak over de samenwerking met jou bij De Appel, viel me jouw gebruik van materialen het meeste op en de wijze waarop je schuilplaatsen, onderkomens en hutten voor mensen en dieren lijkt te willen maken. Ik zal dit bestempelen als ‘dicht bij huis en de natuur’ (in tegenstelling tot digitaal en kunstmatig). Kun je me wat meer vertellen over je keuze van materialen en de schuilplaatsachtige werken die je maakt?

Tamás Kaszás: Wat steeds de materialen en technieken die ik in mijn praktijk gebruik kenmerkt, is ‘beschikbaarheid’. Ik ben steeds op zoek naar verschillende materialen en ik probeer nieuwe vaardigheden te leren om variatie op een bepaald terrein te bewerkstelligen. Maar ik geef daarbij steeds de voorkeur aan hetgeen voor iedereen makkelijk beschikbaar is, dus ook voor mij. Wat materialen betreft, gaat het dan om goedkope of herbruikbare materialen die makkelijk te krijgen en te vervoeren zijn en eenvoudig om mee te werken.

Veel van deze materialen, zoals de reguliere bouwmaterialen die ik gebruik, zijn eigenlijk van kunststof. Het is belangrijk dat ik deze zelf kan uitvoeren, of dat ik het mezelf kan aanleren, of dat ik deze in ieder geval rudimentair begrijp. Veel van deze vaardigheden zijn nuttig als je op het platteland woont en je de meeste dingen rondom het huis zelf moet doen. Wat je doet als je bouwt met hout of metaal, met stenen of beton of wat dan ook. Wat je doet als je in de tuin werkt, een waterpomp repareert of fietsen oplapt. Vaak heb je niet de juiste gereedschappen, materialen of vaardigheden, dus moet je die uitvinden. Een savage mind-attitude helpt je uit te zoeken hoe je kan gebruiken wat voorhanden is. Dus je combineert, transformeert, herschikt, kaapt of hackt dingen en methoden die qua gebruik anders bedoeld waren.

Ik heb interesse in volkswijsheid, in kennis in de theorie en in de praktijk. Ik denk dat dit essentieel is voor autonomie en zelforganisatie, of gewoonweg voor een meer holistisch leven. We zijn verleerd hoe we kunnen bestaan in onze moderne stedelijke maatschappij. Zoals het bouwen van een schuilplaats, bijvoorbeeld. De meeste kennis die we hebben is totaal nutteloos in geval van een technologische catastrofe. Maar ik ben geen neoprimitivist. Ik ben in het algemeen niet tegen technologie. Ik maak veel gebruik van elektronisch en digitaal gereedschap, als het niet te duur of te moeilijk is.

ML: Heb je Michel de Certeau’s The Practice of Everyday Life gelezen?

TK: Nee, ik ken De Certeau niet. Ik heb hem zojuist gegoogeld en wat hij schrijft lijkt me interessant. Ik lees sinds het behalen van mijn Masterdiploma zelden nog zuiver theoretische boeken. Ik lees daarentegen nog wel informatieve of wetenschappelijke boeken over onderwerpen die ik misschien in praktijk kan brengen, of waarvan ik me kan voorstellen dat ze ooit in de toekomst nuttig voor me kunnen zijn. Met theoretische teksten heb ik vaak het gevoel dat ze weinig met de realiteit te maken hebben. Dat was ook éen van de redenen waarom ik het activisme jaren geleden achter me heb gelaten. In plaats van demonstraties en dergelijke te organiseren, wilde ik mijn eigen leven organiseren. Dit gaat stapje voor stapje. Je leert problemen op te lossen, het dagelijkse leven te runnen.

ML: Deze strategie van jezelf zien te redden, improviseren en zelfvoorzienend zijn, ondermijnt erkende methodieken en gevestigde resultaten in verschillende domeinen. Daarom is dit niet alleen persoonlijk, praktisch, of in overeenstemming met een alternatieve kijk op de Aarde en leven, maar is dit ook een politieke houding. Ben je het hiermee eens?

TK: Ja, ik ben het ermee eens dat het ook een politieke kant heeft. Gezag wordt niet uitsluitend door geweld opgelegd maar natuurlijk ook door middel van afhankelijkheid. Hoe meer je zelf kan doen, hoe meer vrijheid je hebt. En hoe meer je op informele wijze dingen georganiseerd kan krijgen, hoe minder je met bureaucratie te maken hebt. En dat gaat niet alleen over vaardigheden, maar ook over houding of gedrag. Je moet proactief zijn en een vrije geest hebben, je moet kunnen improviseren en oplossingen kunnen accepteren die niet industrieel ontworpen zijn en volgens standaardprocedures werken.

ML: Heb je van huis uit meegekregen om zo naar de wereld en materialen te kijken?

TK: Gelukkig heb ik deze manier van denken en doen van mijn stiefvader en mijn grootvader van moederskant kunnen ‘erven’. Zij probeerden altijd zelf dingen in het huis te repareren. Ik heb dat vaak gezien en kon hen hierbij soms helpen. Nu als volwassene besef ik hoe belangrijk dit was. Zelfs als ik iets nog nooit heb gedaan, kan ik me als ik er eenmaal aan begin, hun bewegingen opnieuw voor de geest halen. En sowieso zie ik er in het algemeen niet tegenop om problemen aan te pakken die nieuw voor me zijn.

Vanuit een bredere context bekeken, is deze houding ook te linken aan opgroeien in een socialistische staatsvorm. Dat tijdperk werd ook wel ‘economie van het tekort’ genoemd. Sommige gereedschappen of materialen kon je eenvoudigweg niet kopen, zelfs als je geld had. Mensen moesten dus dingen op informele wijze vervangen. Zo dienden bijvoorbeeld de stalen wapeningsstaven die normaliter gebruikt worden om betonnen constructies te verstevigen, als basismateriaal voor verschillende andere dingen. Ze werden bijvoorbeeld gebruikt om hekken mee te maken, raamlijsten, bloemenrekken, en als gereedschap en ornament. Met Randomroutines, een kunstenaarsduo waarvan ik deel uitmaak, onderzochten we dit gegeven en hebben we hierover een project georganiseerd (http://rebarpattern.tumblr.com/). Recycling is verbonden aan dit gebruik van materialen, niet alleen als milieubewuste praktijk maar eerder als een economische.

ML: Hoe relateert jouw houding ten aanzien van materialen, problemen en grondstoffen aan jouw artistieke praktijk?

TK: Een artistieke praktijk is een uitstekende vorm om verschillende vaardigheden bij elkaar te brengen, om in te experimenteren en improviseren, waar problemen op creatieve manier opgelost kunnen worden en dingen mogelijk zijn die voorheen niet voorstelbaar waren. Als kunstenaar ben je veel met tijd bezig: wat is vrije tijd en wat is werktijd? Je kan je tijd besteden aan vervreemdende baantjes om het geld, om dingen te kunnen betalen die je nodig hebt. Of je kan diezelfde tijd besteden om die dingen zelf te maken. Zulke kennis kan resulteren in een concreet bestaan wanneer je eenmaal besluit je af te keren van het stedelijke leven.

ML: En dat heb jij gedaan?

TK: Op een bepaalde manier. Met Ex-artists’ Collective (het kunstenaarsduo waar ik samen met mijn partner Anikó deel van uitmaak) proberen we dit te doen. Ons naïeve idee is om geld te krijgen van institutionele kunstpraktijken en daar een boerderij van te kopen om zo ex-kunstenaars te worden. Hoewel het als grap begon, proberen we het nu serieus te nemen en zijn we al op weg in die richting.

Het doel is dat we niet alleen zo proberen aan geld te komen – wat op zichzelf al vermakelijk is – maar we hiermee tegelijkertijd ook instrumenten, materialen, vaardigheden en kennis vergaren. Het houdt in dat we werken aan een soort project waarin we dingen kunnen onderzoeken die ook nuttig zijn in een niet-kunstzinnige context, zoals eetbare wilde planten bijvoorbeeld. Ik probeer installaties te ontwerpen met elementen of materialen die in een thuissituatie gebruikt kunnen worden. En omgekeerd probeer ik kunstwerken te maken van materialen die uit een huiscontext komen.

ML: Je noemde de posttechnologische samenleving als schets voor de tentoonstelling bij Netwerk Aalst en De Appel. Ben je deze concreet aan het voorbereiden?

TK: Het is gerelateerd aan een fictief scenario dat ik vaak als kader gebruik in mijn projecten: de economische, ecologische en technologische teloorgang die we mogelijk in de toekomst gaan meemaken. Overlevingstechnieken en -strategieën bij zo’n crash lijken op de gewone, min of meer zelfvoorzienende leefwijzen van mensen die overleven in de randgebieden van de grote steden. In ons Famine Food-project hebben we de slagzin van The Coming Insurrection van The Invisible Committee gebruikt: “Every practice brings a territory into existence.” Natuurlijk slagen we er nooit in volledig zelfvoorzienend te worden, maar ik geloof dat het toch mogelijk is hierin ver te komen.

ML: Klopt het dat jij en je familie op een moeilijk bereikbaar eiland wonen?

TK: Nee, niet echt. We wonen op een dertig kilometer lang eiland midden in de rivier de Donau, net buiten Boedapest. Er zijn vier dorpen met scholen en alles, een brug en veel pontverbindingen met het vasteland. Het is zeker geen afgezonderde plek, behalve bij overstroming of als er ijs ligt.
Waar je misschien naar verwijst is een klein weekendhuisje dat we daar in de buurt huren en slechts een deel van het jaar bewoonbaar is. Natuurlijk is dit leven anders dan in de stad. Dit leven staat in directer contact met het bestaan als zodanig en met de natuur. We moeten bepaalde dingen zelf regelen, zoals het verwarmen van het huis met hout, groenten verbouwen, zelf dingen aan het huis bouwen enzovoorts.
Maar zo uitzonderlijk is dat niet, veel mensen leven tenslotte zo op het platteland. Voor ons is het een proces waarin we steeds dieper verzeild raken. We experimenteren met het onderhouden van een kleine tuin en, sinds enkele jaren, het houden van beesten, zoals kippen voor de eieren. We verzamelen steeds meer dingen uit de natuur om ons heen, zelfs tijdens korte wandelingen doen we dat al.
In de toekomst willen we een echte boerderij hebben waar we een permacultuurtuin op grote schaal zouden kunnen realiseren. Om zoiets te ontwerpen en werkelijk uit te voeren, moet je een creatieve houding hebben die lijkt op die voor het maken van kunst. Zo’n houding draait, voor mij tenminste, in de eerste plaats om planning, probleemoplossen, improvisatie, zelfreflectie en bouwen. Ik denk dat ik misschien uiteindelijk meer zou kunnen genieten van het creëren van een complex universum zoals een boomgaard of boerderij, dan van het runnen van mijn institutionele artistieke praktijk.

ML: Welke plek neemt SCI FI AGIT PROP in binnen dit proces en het denken hierover? Met welke ideeën werk je voor de exposities bij De Appel en Netwerk Aalst? Hoe verhouden die zich tot het grotere project van je persoonlijke leven en je wijze van leven?

TK: Het is niet zo zwart-wit. Ik kan mijn werken min of meer in twee parallelle groepen onderscheiden. De werken in de eerste groep zijn directer verbonden met de werkelijkheid van het leven, vaak gebaseerd op documentaire-achtige materialen. Deze zijn op een bepaalde manier praktischer en ook wat speelser. Soms zijn ze zelfs een beetje persoonlijk. De meeste werken zijn op een bepaalde manier positief te noemen. Dat is kenmerkend voor de projecten die ik met Anikó doe binnen het ex-kunstenaarscollectief.
De werken in de andere groep zijn meer serieus en abstract, typisch theoretische of intellectuele werken met ‘wetenschappelijke’ of artistieke verwijzingen. Het lijken artistieke speculaties, of modellen voor een imaginaire, parallelle wereld, die een beeld schetsen wat met de mensheid zou kunnen gebeuren na een ramp. Deze werken gaan over de appropriatie van verschillende visuele talen.

Als je de eerste groep vergelijkt met documentairefilm, is de tweede groep totale fictie, of beter nog sciencefiction. Deze werken zijn soms behoorlijk somber of zelfs deprimerend.
Natuurlijk is er een overlap tussen de twee groepen, maar de werken die getoond worden bij Netwerk Aalst en De Appel behoren meer tot de tweede groep. Een langere versie van de titel zou zoiets zijn als Science Fiction Agitative Propaganda, en het heeft volgens mij drie hoofdthema’s. Ten eerste de ontwikkeling van publieke communicatie in een technologisch kapotte wereld. Ten tweede het onderzoek naar politieke visuele talen door ze te decontextualiseren. Ten derde het formuleren van fictieve sociale of politieke problemen en vraagstellingen vanuit de nabije toekomst die onze hedendaagse realiteit en menselijkheid weerspiegelen. Maar zelfs bij zulke thematische werken gebruik ik veel vaardigheden, structuren en materialen uit mijn dagelijkse leven.

ML: Zoals de druktechnieken die je in de workshop gebruikte, die plaatsvond als voorbereiding voor de expositie?

TK: Ja, de druktechnieken die we in de workshop gebruikt hebben, en die ik doorgaans in mijn kunstpraktijk gebruik, zijn een passend voorbeeld omdat deze zich op de kruispunten bevinden van de twee groepen kunstwerken en de manieren van werken: het praktische/realistische en het kunstzinnige/fictieve.

ML: Kan je dat toelichten?

TK: Mijn grafische werken zijn inhoudelijk gebaseerd op een fictief scenario dat altijd op de achtergrond aanwezig is. Deze werken zijn conceptueel, omdat er verschillende talen, culturele referenties en dergelijke worden toegepast. Ik stel me ook altijd voor dat deze posters niet door mij als kunstenaar gemaakt zijn, maar dat ze de culturele producten van een kleine gemeenschap zijn, een collectief of stam die onder speciale, fictieve omstandigheden leeft. Daarom heb ik geen persoonlijke stijl zoals een schilder die heeft. De materialen en druktechnieken die ik normaal gebruik maken deel uit van de rampenscenario’s die ik eerder noemde.

ML: Denk je dat die ineenstorting aanstaande is?

TK: Ik ben erg sceptisch over de houdbaarheid van de technologische vooruitgang, en ik stel me graag alternatieve werkelijkheden en toekomsten voor, ná een mogelijke catastrofe. Cultuur is altijd afhankelijk van de bestaande technologie. Het is algemeen bekend dat het medium, de vorm die de informatie bevat, hier ook een effect op heeft. Dus het issue van technologie is direct verbonden aan de vraag naar de beschikbaarheid en macht. Wie kan publiceren? Op welke wijze? En wie heeft überhaupt toegang tot dat materiaal?

ML: Vandaar dus de druktechnieken?

TK: Ja, je hebt maar weinig nodig om een houtsnede of lino te kunnen maken: iets plats om in te kunnen snijden (een stuk plastic linoleum) en een scherp stuk gereedschap. Elk mes is daarvoor geschikt eigenlijk. Dan heb je verf nodig (dat kan ecologisch zijn, gemaakt van natuurlijke planten) en iets om op te drukken, hergebruikt papier of doek. En met deze basismaterialen ben je in staat om informatie te vermenigvuldigen zonder elektriciteit of andere infrastructuur. Houtsnede en lino kunnen gedrukt worden zonder pers. Ik print mijn uitsnede de eerste keer altijd met de hand, ik wrijf het papier met een lepel op de uitsnede. Het praktische deel is heel rechttoe rechtaan en erg verweven met mijn leven.

ML: Heb je altijd al met deze technieken gewerkt?

TK: Ik ben met deze traditionele technieken begonnen toen ik aan de universiteit studeerde, als tegenwicht voor de zogeheten technologische media die ik aan de intermedia-afdeling studeerde. Sindsdien heb ik grafisch werk voornamelijk als een bijproject gedaan, als hobby zou je kunnen zeggen. En ik heb het soms gebruikt als onderdeel in complexe installaties.

ML: Zoals je in deze twee tentoonstellingen doet?

TK: Ja, maar in de dubbeltentoonstelling zoals nu bij De Appel en Netwerk Aalst vormen de posters zelfs het middelpunt, en vormen de andere werken er een infrastructurele context omheen. Met de workshops die we in Amsterdam en Aalst hielden, wordt een situatie nagebootst waarin prints een gemeenschappelijke vorm voor het delen van informatie zijn, of als agitatiemiddel in een gemeenschap.

ML: Agitatie als politieke daad?

TK: Ja, agitatie in de oorspronkelijke betekenis: geloven in een idee en anderen hiervan proberen te overtuigen of debatteren met de gelovigen. Agitatie gaat meestal direct tegen het gevestigde systeem of tegen de staat in. Hiertegenover staat propaganda: gesanctioneerde massamanipulatie. Agitprop, het samenvoegen van agitatie en propaganda, is een tegenstrijdigheid gecreëerd door een pseudocommunistische macht. In de politieke geschiedenis is het een gemeenplaats dat de heersende machten altijd de taal proberen te bezetten, of simpelweg de betekenis van bepaalde woorden proberen te ondermijnen. Dat is wat er gebeurt in Orwells beroemde sciencefictionverhalen.

Het klinkt misschien raar, maar dit fenomeen kent poëtische en zelfs artistieke aspecten. Détournement, het doelbewuste misbruiken, het vervagen en zelfs hacken van taal en betekenis, zijn enkele van de meest kenmerkende artistieke gereedschappen van de kunstenaar die ook in de mainstream politiek worden toegepast. In mijn geval lijken de posters qua format op die van agitatie, of van campagnevoeren, terwijl ze inhoudelijk helemaal niet zo eenduidig zijn. Er worden belangrijke algemene issues geadresseerd, maar zonder directe boodschap.
De posters zijn daarom niet zo eenvoudig te lezen en zijn meer futuristisch, alsof ze bestaan in een cultureel parallel universum.
Aan de andere kant is het ontwerp helemaal niet futuristisch. Ik gebruik overbekende ontwerpelementen met verschillende herkomst – vaak uit het verleden – die ik vervolgens mix. Ze moeten de kijker dwingen tot het vormen van zijn eigen interpretatie omtrent een bepaald issue. Wat ik nogal eens mis in visuele agitatie – of propaganda natuurlijk – is het waarnemen of tonen van dingen in hun realistische complexiteit.

01.03.2018

kunstenaar

Tamás Kaszás